Lezen

Hoofdstuk 13: de eindeloze wacht (Fragment uit 'Eindeloze Verte')

Rania, 29 mei 2028, Algiers, 7u40 'De boekhandel van Algiers' door Kaouther Adimi scande ik. Even hield ik mijn adem in. Mijn moeders favoriete boek. Het dateerde van 2017, wist ik. Zelf had ik het nog niet gelezen, al was ma er de wolken van in! Ik wist dat het verhaal een blik gaf op Algerije als toenmalige Franse kolonie in de tweede wereldoorlog. Lang vervlogen tijden, toch bleef het boek me intrigeren, zoals het nu ook weer deed. Ook al had ik élk boek verwacht; elk zelfzorgboek dat maar goed over de plank ging, of een boek dat kon verklaren waarom ik me op dit moment zo naar voelde, dit boek kwam als een mokerslag bij donder aan. Het triggerde het besef dat ik degenen die ik het liefst zag, had achtergelaten… mijn familie.  ‘Oh’, was het enige wat ik kon uitbrengen. Ik voelde Yasmine haar kijkers zich met bezorgdheid op me vastpinnen.  ‘Je mag het lenen, Rania,’ zei Yasmine met enige aarzeling, alsof ze twijfelde of haar woorden enige schade konden aanrichten. ‘Dank je, Yasmine,’ ik keek haar recht aan. Yasmine zag in mijn ogen een blik geladen met emotie, maar ook dankbaarheid. Ze mompelde een ‘ik laat je’ en spoedde haar naar de keuken.  Thee en mijn gedachten lieten zich opnieuw tot één wereld overspoelen.  … Raar, maar waar was het. Het was me gelukt om te focussen…op een boek. Tweehonderd pagina’s had ik in een mum van tijd uitgelezen. Waarom dat dit ma haar favoriete boek was? ‘Geen idee.’ Zo simpel was mijn antwoord. Weinig woorden vormden zich tot een beperkt verhaal. Toch wist het té raken. De zon stond al tamelijk hoog aan de hemel en de temperatuur was razendsnel de hoogte in gegaan. Ik was weer in de werkelijkheid gerold,  gestruikeld al was ‘vallen’ toepasselijker. Waar er voor mijn tocht slechts één vraagteken opgeroepen werd, waren het er nu honderden die krioelden nét boven de leegte van mijn ziel.  ‘Rania’, één vraagteken loste als vanzelf op. ‘Dáár ben je!’ Silas wreef nukkig in zijn haren. Hij schoof een bord met toast en marmelade naar me toe. ‘Hier, ik bracht wat voor je mee, eet op, voor het koud wordt.’ Ik lachtte, kleintjes: ‘bij zo een warm weer?’ Mijn blik geraakte niet hoger dan de lengte van het tuintafeltje. Hem aankijken kon ik al evenmin. Ik voelde Silas’ paar kijkers op me vastpinnen. Het verschroeide me, zodanig dat mijn wangen hazelnootkleurige vlekken vertoonden - een pure hel van ongemakkelijkheid doorging ik, in de - zo leek het toch - 10-tal minuten durende stilte.  Ik besloot het eerste wat in me op kwam met beide handen vast te grijpen - en nam een stevige beet uit mijn toast met marmelade. De geur en smaak van de marmelade kwamen me bekend voor, thuisbrengen kon ik het niet. Op één of andere onverklaarbare wijze had ik de moed om mijn blik met een 30 - tal cm te verhogen, en keek recht in Silas bezorgd paar kijkers. ‘Rania, alles oké? Yasmine en ik maken ons grote zorgen. Ik wil gewoon eerlijk met jou zijn.’ voegde hij als laatste toe, en sloeg zijn blik neer. ‘Eerlijk? zei ik met een nog schorre stem, ‘ik weet het niet.’ Ik voel me heel erg leeg en waar ik vroeger kleur zag, zie ik nu alleen maar donker. Snap je wat ik wil zeggen?’ Silas keek me met grote bedroefde ogen aan, maar knikte. Ik vervolgde: ‘Alsof elk sprankeltje hoop, verdween, enkel slechts één vlammetje moed bleef over, waar ik me angstvallig aan probeerde vast te klammen, totdat ook dat verdween. ‘Zo, zo, voel ik me, Silas.’ hevig begon ik te snikken en stoppen kon ik het niet.  ‘Oh, Rania…mag ik?’ ‘Het is oké’ zei ik tussen de snikken door. Silas naderde en sloeg heel teder een arm om me heen. Zijn andere arm volgde al snel. Hij hield me vast zoals een moeder, vader, broer of zus zijn of haar bloedverwant vasthield. Stevig en ondoordringbaar, alsof elk negatief gevoel door deze wal van liefde weggestoten zou kunnen worden. Alsof enkel de warmte van dit teder gebaar genoeg was om mijn donkere wereld op te fleuren met gedachten als kleurrijke bloemen.  Amine, 29 mei  2028, in de buurt van het opvangcentrum El ' Biar,  12u30 Een vriendelijke ogende oudere dame schepte een portie gekruide puree op mijn bord, net naast de berg aan groenten en een gigantische notenburger. ‘Duidelijk met Zuiderse kruiden.’ lachte Aïscha me grijnzend toe. Nog steeds grinnikend nam ze een hap van haar rijkelijk gevuld bord.  ‘Geen idee wié dit maakt, maar het is héérlijk.’ zei ik, met een mond vol, na alsook een hap geproefd te hebben.  De zaal was gevuld met mensen, allemaal van diverse multi-culturele én sociale achtergronden. Dat zag je in één oogopslag. Een graatmagere jonge tiener zat slechts enkele rijen van me verwijderd. De afstand van hier tot daar leek me onoverbruggelijk in een gevulde ruimte als deze. Het nog jonge kind, een stoer ogende jongen, maar mager en tenger tot op het bot, wist mijn blik te vatten. Hoe de wereld ook aan zijn lichaam vrat, zijn geest was nog onaangeroerd - of zo leek het toch. Telkens maar werd ik geraakt door dergelijke taferelen. Het bord eten dat voor me stond leidde me snel af van de menselijke problematiek die zich alsmaar als een donderwolk beklijvend om me heen wist te sluiten.  … Arm in arm liepen we, alsof we al jaren op dezelfde manier wandelden. Immens genoten we om in elkaars gezelschap te mogen vertoeven. We liepen richting het dichtstbijzijnde park. Natuur leek me de enigste plaats waar ik pas écht kon ontsnappen aan de toevoer van menselijke handelingen en gedragingen, die me op één of andere onuitputtelijke manier telkens wisten te vatten, nét zoals een wereld met virus symptomen, was ik ook daarvoor niet immuun. ‘Kom, Aïsha, daar, kunnen we even zitten.’  Tot plots mijn ogen de zijne opnieuw tegenkwamen. Zijn lach wees op een immense sterkte, zo incongruent met het jonge lichaam dat hem slechts op de been hield. Het was noch dat magere lichaam, noch zijn lach die me wisten te raken, het was die blakende veerkracht die uit zijn ogen straalden. Alsof leven voor hem een zuchtje van gemak was, al wees alles de verkeerde kant op - voor hem. ‘Goed als we erbij komen zitten?’ Aïscha lachte vriendelijk naar de jongen. ‘Geen probleem, hoor.’ lachte de tiener ons toe, en hij ging opnieuw op in het boek dat hij las. Nieuwsgierig en vanuit mijn linkerooghoek trachtte ik in een nonchalante poging een glimps van de kaft op te vangen. Het was geen jeugdboek, allerminst. Het leek op een thriller. Een verfrissende bries kwam opzetten. In deze hitte was het pas écht een verademing. Toch ging het haar op mijn armen recht op staan. Ik zuchtte en liet mijn hoofd loom naar achteren bengelen, zonder enige neksteun leek het alsof ik de wereld droeg, op mijn lichaam. Mijn hoofd? Dat leek uitgeschakeld.  Aïscha leunde tegen mij aan. Het vreemde gevoel bleef. Net alsook de tiener naast ons bleef lezen. … Ik voelde dat hij keek en trok me er niets van aan. Het enigste wat ik nodig had waren de letters uit dit boek die mijn brein voeden. Een gurige galoprispsing wist me haast te vellen. ‘Allemaal door het walgelijke eten deze middag.’ dacht ik. ‘Afgrijselijk.’  Eten was al iets dat me twee jaar, drie maand en 11 dagen van de ene dag op de andere dag verleed leek te zijn. Ik had het niet meer nodig. Of zo leek het toch. Ik wist allerminst dat dit niet waar was. Toch had ik er een lak aan. Allah beloonde enkel degenen die geloofden. Al bad ik niet meer, geloven deed ik wel. Al geloofde ik niet in een geloof, ik geloofde in wetenschap. Ik geloofde in het intellectuele, dat ons aan de top van de voedselketen wist te brengen, en ons zo onderscheidde van andere zoogdieren. Ik geloofde in letters, in zinnen, in woorden. Wat ik later wilde worden? Alles waar je maar een scheenshopper voor moest zijn. Met mijn 13 zomers wist ik ook al figuurlijk tegen enkele schenen te schoppen - letterlijk ook soms, daar was ik uiteraard niet trots op. Was het niet tegen de relschopper of de klasclown, dan was het wel die ene leerkracht die het op mij gemunt had. Een vat op me krijgen konden ze echter niet.  Toen was zij er geweest, met haar bliksems van ogen. ‘Zij’ met de heldergroene ogen. Zo was mijn verhaal begonnnen. Ik wist dat het ging eindigen bij datzelfde paar kleur kijkers. Al had ik nooit verwacht dat het zo snel zou zijn, want een zelfde paar kijkers zat naast mij. … ‘Amine, Amine!’ Aïsha klampte zich aan me vast. ‘De jongen, de tiener. Hij is buiten bewustzijn.’ Verschrikt keek ik links van me. Ze had gelijk! Haastig nam ik zijn tengere en veel te magere pols vast, en drukte mijn duim om enige hartslag te meten. ‘Aïscha. Bel. Een. Ambulance.’ Aïsha deed onmiddelijk wat ik zei en verwijderde haar even, toen ik de eerste zorgen toediende.  … 15 min. Zo lang had het geduurd. Zo lang had ik hartmassage toegediend. Een AED was er evenmin aanwezig geweest. In een park waar er nochtans één moést hangen. Ergernis bekroop me als een demon die me teder, duister koud omhelsde in het donker. Amine, 29 mei 2028, 16u23 thee-en koffiehuis, Algiers Hij heeft het niet gehaald. Het spijt me. Geen enkele hulp kon nog baten. Het team deed hun uiterste best. Diep aangeslagen. Paulo. ‘Paf.’ kwaad sloeg ik mijn hand op de tafel. ‘Nee,’ stamelde ik uit; verslagen door emotie. Onmiddellijk voelde ik haar warme hand op mijn schouder. ‘We gaan - nu.’ zei ze vastberaden en kalm. Dat was het enigste wat me weer bij mijn positieven haalde - en op de been hield: ‘ zij’. Mattéo, 29 mei 2028, Centre Hospitalo Universitaire MUSTAPHA, 16u45 Terwijl ik panisch de zwarte vlekken op de spiegel witte tegels telde, kwam ze bij. Een verpleger kwam nonchalant binnengewandeld. Zijn dreadlocks waren haastig vastgeknoopt in een beschermkap, toch wist er één te ontsnappen en al wat ik kon doen was er gefixeerd naar staren.  Terwijl hij glimlachte naar haar, checkte hij de buisjes die vastgeknoopt waren aan haar lichaam. De monitoren en apparaten naast haar gaven zaken aan waar ik totaal geen weet van had.  ‘Meneer, u bent haar echtgenoot?’ vragend en ook weer niet, richtte hij zijn aandacht plotsklaps naar mij. Even schrok ik, al herstelde ik me snel, charmant glimlachend zei ik al even nonchalant als hij was binnengewandeld: ‘Nee, ik ben verantwoordelijk voor de opvang van Algerijnen die op een legale wijze een buitenlands paspoort aanvragen. Ik vond haar volledig uitgeput en buiten bewustzijn bij mijn woonst.’’  De wangen van de verpleger kleurden in allerlei tinten donkerrood, aarzelend herstelde hij zich:’ Uh, oké, heeft u al contact gehad met de politie. Weet u wie deze persoon is? Had ze iets van papieren bij haar, ID?’ zonder ook maar enige ademruimte te laten, perste hij het laatste woord er haast snakkend naar lucht, uit. De laatste restjes aarzeling verdwenen in de kolkende hitte van een vragenvuur, dacht ik weemoedig.  ‘De politie is inderdaad al op de hoogte. De jongedame in kwestie heeft geen papieren, noch een ID op zak.’ Zoals een ballon die langzaam aan leegloopt, verdween alle kleur uit zijn gezicht. Zuchtend tussen zijn tanden, zei de verpleger ‘Raphaël’, toonde zijn naam tag die scheef op zijn uitrusting kleefde aan: ‘Oh, god, nog ééntje.’ ‘Hoe erg is het?’ vroeg ik hem recht op de man af. ‘Worden er statistieken bijgehouden?’  De man kleurde roder dan rood.       Eindeloze Verte - Wattpad Eindeloze Verte won in 2019 een Watty Award, de officiële wedstrijd op het platforum 'Wattpad'. Het is momenteel lopende, al is het doel om dit verhaal ten laatste in 2026 uit te geven. "Vinden ze de weg naar elkaar terug?" De Middellandse Zee.Vluchtelingen en uitdagingen voor Europa.Een verdwenen zus en een verscheurd gezin. Algerije, 2028Een recente, zware aardbeving, die vele slachtoffers en ravage met zich meebrengt, is voor Rania de druppel. Een teken dat het genoeg geweest is. Dat het zo niet meer verder kan. Dat leven zonder enige zekerheid geen zin heeft. Toch?  Verderop in Algerije komt Amine tot de ontdekking dat zijn zus zomaar, zonder enig spoor na te laten, verdwenen is.  Wanhopig maar vastberaden dat ze nog in leven is, besluiten hij en hun ouders haar achterna te gaan. Aan de hand van hun verhalen komen we meer te weten hoe hun leven plotsklaps maar niet geheel onverwachts veranderde.  Beiden geven echter niet op, op hun dromen en toekomst. Dit is hun verhaal: over hun vlucht en de zoektocht naar een beter leven. Een actueel toekomstverhaal dat zich afspeelt in verschillende leefwerelden. Een fictief, maar realistisch verhaal van hoop en dromen, pijn en leed, liefde en vriendschap en een onverwachte boodschap. Alle rechten voorbehouden (c)    

Zonsondergangdromen
105 1

Louis en Elien (verhaal voor prentenboek)

1. Dit is Louis. Hij zit in de klas van juf Rosa.Louis is de beste verhalenverteller die je je kan inbeelden. Hij kan veel stemmetjes nadoen en beeldt graag enge monsters uit.    2. En dit is Elien. Ze zit in de klas van juf Mieke. Elien is heel slim en de beste luisteraar die je je kan inbeelden. Als je verdriet hebt en je wil erover praten, staat ze altijd voor je klaar.   3. Louis is EXTRAVERT. Dat is een heel moeilijk woord. Het betekent dat Louis graag een praatje maakt met mensen en het liefst op een podium staat. Hij wil later zanger worden. Elien is INTROVERT. Dat woord is al even moeilijk. Het betekent dat Elien liever niet in de aandacht komt en daarom niet zoveel praat. Ze kan wel mooie gedichten schrijven en daarom wil ze schrijver worden.     5. Maar juf Rosa vindt dat Louis wat vaker stil moet zijn.Ze roept altijd door de klas:“Louis, wees stil en luister!”“Louis, hou je mond nu toch even!”En ze zegt zelfs: “Wat ben jij toch een luide jongen. Je bent vervelend!”   6. En tegen Elien zegt juf Mieke het omgekeerde:“Elien, praat eens wat luider!”“Elien, je bent zo stil, waarom zeg je nu niets?”En soms roept ze zelfs: “Doe eens wat vaker je mond open!”Daarmee bedoelt ze dat Elien wat meer moet antwoorden in de klas.   7. Louis en Elien worden wat verdrietig van dat geroep van de juffen.     8. Louis kan er toch niet aan doen dat iedereen vraagt om draken en monsters na te doen? Hij wordt er helemaal stil van. De juf vindt hem niet leuk. Hij kan nog net zijn tranen tegen houden.   9. En Elien wil helemaal niet luider praten. Ze maakt goede toetsen en mooie tekeningen. Dat is toch ook flink?   10. Daarom beslist Elien te veranderen. Vanaf nu wordt ze een luid persoon. Ze raapt al haar krachten samen en roept plots door de klas: “Juf!”Alle kinderen kijken naar haar en Elien wordt heel erg rood. Ze kruipt weg. Dat gaat ze nooit meer doen.   11.  Op de speelplaats zit Elien op een bankje. Ze kan de boze woorden van de juf maar niet uit haar hoofd krijgen.   12. Maar dan ploft er een jongen naast haar op de bank. Het is Louis. Hij is al dat stil zijn beu en hij begint te wenen. “Wat denkt de juf wel! Stil zijn is niet goed voor mij. Ik word er verdrietig van. Het is niet eerlijk!” Hij vertelt het hele verhaal en vraagt plots: “Hoe heet jij?”“Ik ben Elien. En jij?” vraagt Elien stilletjes.“Ik ben Louis. Wat kan jij goed luisteren!”Elien moet een beetje lachen. “Jij kan goed vertellen!” 13. En sinds die dag zijn Elien en Louis altijd samen. Louis houdt ervan tegen Elien te vertellen wat hij de vorige dag heeft gedaan. Hij vertelt over het vogeltje dat hij gered heeft toen de poes het wou vangen. Hij vertelt dat hij gisteren is gevallen met zijn fiets. Hij doet voor wat er gebeurd is en toont zijn kapotte knie.  Elien vindt het geweldig als Louis dat doet. Hij is de beste verhalenverteller ooit! Elien luistert naar alles en ze moet soms heel hard lachen.   14. Waarom vindt Louis Elien toch zo leuk? Omdat hij bij haar helemaal zichzelf mag zijn. Bij Elien kan hij doen wat hij graag doet: vertellen en toneeltjes spelen. En waarom is Elien zo graag bij Louis? Omdat ze ook bij hem helemaal zichzelf kan zijn. Louis vindt het niet erg dat ze soms wat stil is. Hij is daar zelfs blij om!   15. En de juffen? Die zullen nog vaak moeten roepen en tieren. Maar Louis en Elien vinden het niet meer zo erg. Ze kunnen elkaar troosten op de speelplaats. Dat maakt hen sterk.

MelanieB
0 0

Pot vol woorden (interactief jeugdverhaal)

Woorden. Woorden. Woorden.Ik vind ze maar raar. Ze zijn er, want we kunnen ze uitspreken.Maar zo snel als ze komen, zijn ze ook weer weg. Of ze gaan het ene oor in en het andere oor weer uit.(Dat zegt mijn papa toch, wanneer ik niet goed luister.) Ze maken blij, ze troosten ook of maken je zelfs boos,Maar de mooiste, die ontroeren en klinken virtuoos**VIR-TU-OOS betekent: geweldig mooi, geniaal     Ik ben er niet zo goed in, in woorden.Ik kan ze niet goed schrijvenen lezen gaat ook niet vlot. En spreken?Nee. Ik vind er nooit en nergensde juiste woorden voor.     De ene spreekt de ander aan. De ander praat terug. Conversatie* noem je dat. Soms kort,Soms lang,Soms vlug. *een CON-VER-SA-TIE is een gesprek     Maar dat ik het moeilijk heb met woorden vinden, betekent natuurlijk niet dat ik niets te vertellen heb! Zeker niet. Ik heb iets heel belangrijks te zeggen. Aan iemand heel speciaal!Heb je dat al eens meegemaakt? En dus heb ik een plan: Ik ga woorden verzamelen.Woorden van andere mensen. Ik vang ze en bewaar ze in bokaaltjes tot ik ze gebruiken kan.   Verzamel je mee? Neem een glazen pot en knip een blad in stukjes. Net groot genoeg voor 1 woord. Ppsst: neem ook je mooiste stiften, pennen of potloden klaar. Hoor of lees je ergens een mooi, raar, lang of piepklein woord? Onthouden, onthouden, onthouden. En schrijf het zo snel mogelijk op!     We gebruiken zeDuidelijk en luidElke dagKom, we trekken erop uit!   En dus is mijn zoektocht begonnen. Op de eerste dag al, vang ik een paar geweldig toffe woorden. Bij de bakker bestelt de persoon voor mij:“Pateekes, pistoleekes en ook nog videekes”. Super!Ik stop ze in mijn hoofd en thuis gaan ze mijn bokaal in.Ik kleef er een sticker op: lekkere rijmwoorden     Framboos, snoepjesdoos. Cola, vla en chocola.Ken jij nog rijmwoorden om van te snoepen?Schrijf ze snel op voor je eigen pot!     In een hotel in Frankrijk hoorde ik HALLO in alle talen. Ik hoorde Bonjour (Frans),Hello (Engels)maar de mooiste vond ikSalam Aleikum (Dat is Arabisch). Ik ving ze op in het bokaaltje met de naam:Goede-dag-woorden Iedereen heeft zijn eigen verhaal.En elk zijn eigen taal. In welke talen kan jij hallo zeggen?     Op zaterdag maakt mama altijd kruiswoordraadsels. Het is dan weekend en ze vindt het ontspannend of zoiets.De kruiswoordraadsels zitten ook vol woorden. Moeilijke maar ook heel lange. KWARTETHELIKOPTERPOOLZEELIGSTOEL Perfect voor mijn verzameling!     En dan nog maar te zwijgen van de krant die papa leest!Dat is een speciale extra dikke bundel met ook nog mode, cultuur en achtergrondverhalen.Ja, ach-ter-grond-ver-ha-len. Dat zijn langere artikels over dingen waar veel over te vertellen valt.Bingo! Net wat ik zoek: veel woorden.   Welke woorden vind jij in de krant? Knip ze uit!     Soms moet je er niet veel woorden aan vuil maken.Dat betekent: zeg maar beter niets. Of: woorden schieten tekort.Wanneer je niet goed weet wat zeggen, dan zeg je gewoon zo iets!     Dat ken ik wel. De juiste woorden niet vinden.Dat ken ik zeker wel! En daarom zoek ik verder. En mijn verzameling potjes groeit en groeit.Zit jouw woordenpot al vol?       Ik had gisteren ruzie op school. Lana riep:“Stomme koe! Brillenkop!” Die woorden heb ik maar niet gevangen.Daar ben ik niets mee. Ik hoefde ze ook niet te vangen. Ze bleven vanzelf in mijn hoofd dwalen. “Stomme koe!” “brillenkop!”“Stomme koe!” “Brillenkop!”“Stomme Koe!” “Brillenkop!”“Stomme Koe!” “Brillenkop!”     Het lijkt alsof ze weg zijnzo gauw we ze zeggenen toch blijven ze soms hier. Je kan ze niet vangen,maar toch blijven ze hangenin gedachten of op papier.   Gelukkig had mama troostende woordenom de andere te overspoelen: “Mijn lieve, lieve SCHAT, trek het je niet aan. Laat die woorden komen,maar laat ze ook weer gaan.”   Woorden kunnen hard aankomen. Ook al zijn ze van lucht.Maar andere zijn als wolkjes. Kussentjes om op te slapen. Ken jij ook HARDE en zachte woorden?Schrijf ze op een STEENHARDE MANIER of een superzachte manier.       wordt de zee zichzelf nooit moeis wind aan liggen toeen hoe betrouwbaar tikt de tijdbinnen de oneindigheid* Op de radio hoor ik een lied. Wat mooi!Dat was ik bijna vergeten:Woorden zijn zoveel mooier als ze worden gezongen.Zelfs lelijke woorden klinken helemaal anders. Ook als ik niet alle woorden helemaal, tiptop begrijp,vind ik liedjes prachtig klinken.   * Het stukje lied komt uit ‘Ontdooi me’ van Bart Peeters. Wat is jouw lievelingslied? Komen daar ook mooie woorden in?         Nu zit ik hier. Met al mijn woordenpotjes. Ik ben er blij mee. Ik heb woorden die opbeuren,woorden die doen lachen,luide en duidelijke woorden,geschreven,gezongenen gedrukte woorden. Het is mij nu wel duidelijk. Met woorden kan je veel. En je kan ze niet terugnemen.Al wil je dat heel graag.Wanneer je spreekt,bespreekt,uitspreekt,maar vooralwanneer je je verspreekt. Woorden ontroeren, kwetsen, genezen, voorspellen.Sommige zeggen de waarheid. Andere liegen.       En toch heb ik nog niet de woorden die ik zoek.En ik weet waarom. Deze woorden zijn enkel van mij. Van mij voor jou.Van mij EN van jou…     En plots liggen ze op het puntje van mijn tong…                                                                                  Ik ben dapper en ik besluit ze zelf op te schrijven…       Ik wil je wat vertellen. Toch rolt het er niet snel uitHet valt ook moeilijk te spellen. Kan jij er nog aan uit? Maar je ziet het aan mijn ogen. Ze flikkeren en ik bloos.Je kan er donder op zeggen: Jij maakt mij woordenloos.       Hierbij een afbeelding van de tekst,met illustraties van Tinne Rens.

MelanieB
25 0

Nog één stevige tak te gaan

Intro: onlangs waren we in het vogelopvangcentrum. Er was een eekhoorn voor verzorging binnen gebracht. Wat had het arme dier meegemaakt? Op de fiche las ik: uit een boom gevallen. Iemand uit de schrijfgroep stuurde een tekening door waarop je een eekhoorn boeken ziet dragen naar de holte in een boom. Het beeld inspireerde mij. Ik schreef deze tekst. Het wordt een verhaal, ik heb er nog werk aan.     Juul was al langer dan een uur bezig met het dragen van leesvoer. Hij bracht de dunne en ook de dikke boeken naar boven. Nog één stevige tak te gaan, dit was de veiligste weg naar de ingang. Dan uitrusten, het zweet van zich afschudden. Tuur had de hele tijd staan kijken zonder te helpen. --Overdrijf je niet een beetje? Juul schudde met z'n kop, hij kon goed ontkennen. --Ik wil dat je ermee stopt Juul, ik woon hier ook. --JIj woont boven, beet Juul. --Ik moet je wel passeren om naar buiten te gaan, verdedigde Tuur. Met al die rommel breek ik nog eens mijn nek! --Goed, zei Juul. En een ruzie werd vermeden. HIj schikte de boeken per onderwerp. Hij kon al een hele tijd lezen, en sinds hij las was hij niet meer van verhalen weg te slaan. Tuur daarentegen speelde spelletjes. Dat beweerde hij althans. Het was nooit bij Juul opgekomen om van dichtbij te gaan kijken wat al dat spellawaai betekende. Waar kwam het eigenlijk vandaan? De hele winter lang zochten ze elkaar niet op, hun kamer was privé. Tuur was een beetje overstuur met al die boeken op de vloer, en ging vroeger dan gewoonte naar boven. Juul wreef zijn pootjes warm aan een heimelijk plan. Het bos werd aan de randen donker, het maanlicht naderde. Juul kon het verlangen naar die ene bundel niet opzijzetten, maar hij had het wel geprobeerd. Hoe dan ook wilde hij die bundeling gedichten ook in zijn hol. Dat zou het verschil niet maken, zijn broer zou dat extra boekje niet eens opmerken. En bovendien; hij wilde zo graag leren dichten. Gedichten lezen was bijgevolg geen tijdverdrijf maar een noodzaak. Hij was er zeker van dat hij op de tast op die ene brede tak in evenwicht kon blijven. Hij knoopte zijn pels tot aan zijn kin dicht. Er stond wat wind. Vanop de hoger gelegen kamer kwamen meerdere knallen, alsof er iets afgevuurd werd. Juul zag beukennootjes door de lucht vliegen; een visioen in zijn blije geest. Tuur speelde door en daar kon zijn broer handig gebruik van maken. Om de uitgang van de boom te bereiken moest Juul voorzichtig over al de geschreven woorden, al de vermoeide zinnen, de geeuwende komma's, de in-de-ogen-wrijvende vraagtekens. Hij voelde de drang om even, heel even bij een openliggend boek te gaan zitten. Hij ging er zelfs bij liggen, op z'n zij, linker poot als steun onder z'n kop. Een droom zocht naarstig naar de slaperige geest van een dier, liefst van een eekhoorn. De heldere droom had daar zo zijn reden voor. Uitgedoste eekhoorns gaven hun ticket af aan de balie. Iedereen nam plaats, het licht werd gedimd, één spot vlammend op het podium. Juul nam zelfzeker de bundel, zijn eerste boekje poëzie in handen, las enkele gedichten voor. Het publiek vroeg om meer.

Ingrid Strobbe
0 0

onderhuids 2

  De vrouw kwam echt niet terug. Daar was ik van overtuigd toen ik al een week op het gras voor het apartment wachtte. Iets anders kon ik het niet noemen. Soms glipte ik naar binnen en stal net genoeg geld van mijn ouders om batterijen te kopen. Dubbel A. Die stak ik dan in mijn gameboy en kon ik verder spelen. Er lag wel altijd ergens wat geld. Ik zocht in jassen en lades en als die bronnen uitgeput waren durfde ik zelfs in de spaarpot te graaien. Het was een kleine porseleinen pot waar wisselgeld zat om brood te kopen. Ik hield van het gevoel een zak vol kleingeld te hebben. Als een zak steentjes voor een ballon drukte me het op de aarde. Is geld niet de ultieme geluksbrenger? Ik keek af en toe op en inspecteerde de passerende wagens. Geen enkele sportwagen voldeed aan de criteria. Soms kwam een vriend. Die gooide zijn bmx op de grond en zette zich langs me. Hij speelde ook op de gameboy maar zei nooit veel. Om kwart voor zes stapte hij op en verdween uit mijn blikveld. Om zes uur ging ik naar huis. Ik telde nog steeds de trappen. En ik bekeek nog steeds aandachtig de tekening die ik aan de deur had geplakt. Eens ik zeker was dat die echt van mij was, ging ik naar binnen. Soms stelde ik me voor dat er zo een andere tekening geplakt was tegen een deur dat veel op de onze leek. En iemand dat veel op me leek maar niet was, deed hetzelfde. Ik denk dat ik uiteindelijk iets van de vrouw had vernomen. Of misschien toch een echo van haar. Toen ik ging fietsen zag ik een auto. Hij lag verlaten op een parking. Op de ruit stond een vuil papiertje. En ik voelde iets. Het leek wel of mijn geest zich terugtrok naar een donker hoekje in mijn hoofd. Ik zag mijn eigen hand in de felle middagzon grijpen naar het papiertje. Mijn handen opende voorzichtig het vermorzeld papiertje en zette het voor mijn ogen."Sorry voor de krassen."Meer stond er niet op, maar ik stelde me voor hoe het meisje met de sportwagen hier langs was gekomen. Hoe ze snel een brief achterliet. Pas nadat ik fantaseerde over hoe ze het briefje schreef, kwam ik terug tot mezelf.  Ik zat weer in mijn lijf. Ik opende en sloot mijn ogen, mijn handen. Ik sloot mijn mond. Alsof ik bang was mezelf uit te ademen. Tot ik als een lege schelp zou achterblijven naast de verlaten wagen. Misschien stootte ooit wel iemand tegen me aan, en propte dan een papiertje in mijn mond. "Sorry voor de krassen."

Stelselmatig
3 0

In het spoor van verwondering

"Snel, klauter omhoog.” kirde ze. Enthousiast bewoog ze en wees, op een manier dat ze niet naar beneden tuimelde. Ze leidde enkel met haar scherpzinnige blikken en handgebaren haar broer de weg naar de top. Die bereikte hij verbazingwekkend snel voor een zevenjarig ukkie. Hij zette zich voorzichtig naast zijn zus neer. Hoog verstopt in de toppen zaten ze veilig, leunend tegen de ruwe stam van de zomereik. Reikhalzend tuurden ze over de boomkruinen, naar het uitgestrekte landschap dat zich voor hun ogen kenbaar maakte. Het betoverde hen. “Welke geheimen verbergt dit allemaal?”, dacht Simon bedeesd, al speelde er een kleine grijns om zijn lippen, die volledig wees op een naderend avontuur. Hasse liet haar blik meevoeren, mee met de pikzwarte raaf, die zich loom liet meedrijven op de warme luchtstroom. Het vloog haast tegen de late zomerzon aan, maakte haar kinderlijke fantasie haar wijs. “Psst!”, een hand zwaaide voor haar ogen. Simon haalde haar uit haar dagdromen. “Hasse, kijk.”, fluisterde hij haar toe, zijn pientere ogen straalden.  Simon wees trillend van opwinding naar een plek vlak onder hen. Hasse’s ogen scanden de dichtbegroeide omgeving en reikten naar de open vlakte verderop. Rechts van haar zag ze een frivool fladderende vlinder. Een bont zandoogje, wist ze. Het vloog lustig in het rond, tot het landde verder weg.  Toen zag ze het. Simon’s ogen kleurden in allerlei tinten, vol verwondering. Daar liep het. Een schim, struinend doorheen de bomen, geen acht werpend op de twee mensenkinderen hoog verstopt in het nog dunne bladerdek. Het wurmde zich elegant door de lage begroeiing. Doorheen de duinen versnelde het van tempo. Alsof het zich haastte om de laatste toegangspoort die de weg tussen land en zee scheidde te bereiken. Sporen waren het enige wat het achterliet, ook al verdwenen deze al even snel als ze achtergelaten werden. De scherpe zeewind kende geen genade en nam alles wat op haar pad kwam met zich mee. Als een wervelwind belicht door de al laagstaande avondzon stuwde het de schim vooruit. Dat gaf het een verbazingwekkende kracht, of zo leek het toch voor Hasse en Simon. Of gaf het hen juist moed? Hasse zag hoe haar anders zo voorzichtige broer haast als een zwaluw naar beneden vloog. Een donkerbruine bos krullen was het laatste wat ze van hem zag. “Simon, wacht toch!”, maakte ze haar boos.  Met een laatste blik naar de hemel gericht, zag ze hoe een buizerd hoog boven haar zweefde. Het was alsof de roofvogel haar het vertrouwen gaf dat ze juist in dit onzekere moment nodig had. Met een lynx-achtige sprong, waarvan ze zelf niet wist dat ze deze bezat, landde ze op de zanderige ondergrond. Ze rende en rende, door de duinen die haar stevig vertraagden. Toch, was ze sneller dan ze ooit had durven dromen. Simon rende vrolijk verder. Hij had een doel, even vergat hij zelfs dat hij een zus had. Tot ze lachend en brutaal grijnzend hem voorbij stormde.   “Ik ben sneller, haha. Bedankt om me te vergeten.”, lichtjes nijdig stak ze haar tong uit en weg was ze. Simon remde zijn snelheid af en staarde licht beteuterd voor zich uit. Hij zag nog net hoe een paar stevige kuiten de heuvelachtige duin omhoog renden. “Pfff.”, hij wiebelde en viel. Een tapijt van lamsoor ving hem op. Met een knikje bedankte hij de zoutminners in stilte.  Eénmaal de top van de torenhoge duin bereikt, zag hij zijn zus rustig en dromerig voor zich uit staren. Puffend kwam hij tot bij haar en ze gebood hem om naast haar te komen zitten, zonder haar blik af te wenden van datgene wat Simon niet meer opmerkte. Tot hij keek en zag.  De schim liep op een draf langs de kustlijn. Het liep synchroon met de gloeiende zon, die verdween in de golven van de kalme zee. Ook al kwam de zeespiegel hoger dan ooit en hielden de dijken voorlopig stand, deze twee kinderen die opgegroeid waren in de buurt van het Zwin Landschapspark waren gewend aan de extremen waar ze werden aan blootgesteld. Toch, wie goed keek, zag in de verte - en overal - tekenen van een duurzame vooruitgang en ook vandaag, liet de biodiversiteit het niet afweten. Broer en zus zaten zo een hele tijd, naast elkaar leunend, tot de schim enkel nog maar een vage vlek was. Het donker viel, de sterren kwamen op en zij waren verzonken in het moment en in de gedachte dat wat ze vandaag hadden meegemaakt wel heel bijzonder was.

Zonsondergangdromen
54 0

Prinses Poezenpoot II

Mama’s maken heel veel fouten, vindt Flo. Het is haar een raadsel waar ze hun mamadiploma behaald hebben. Wie maakt er nu spruitjes voor lunch, en nog wel op een zondag? Met een boos gezicht prikt ze in haar aardappelen. “Op zondag horen we pannenkoeken te eten!” roept ze luid. “Niet zeuren,” zegt mama Anke vanuit de keuken, “je eet morgen op school al pannenkoeken.” Daar fleurt Flo van op. “Echt waar? Waarom?” “Omdat het knutselmiddag is,” zegt mama Stien, “jullie gaan pannenkoeken eten en zeepjes maken.” Ze fronst. “Niet tegelijk, hoop ik.” Sem giechelt. Flo is haar slechte humeur meteen helemaal vergeten. “Joepie, knutselmiddag! Toevallig zijn knutselmiddagen mijn favoriete dagen van de wéreld.” “Maar ze zijn nog leuker als je je spruitjes opeet,” merkt mama op. Flo trekt een gezicht. Nee, de mama’s begrijpen er helemaal niets van. Even later stormt ze de schuur binnen. “Goeiedag allemaal!” roept ze. “Ik ga morgen zeepjes maken!” Kling klang kling kletter! Prinses Poezenpoot en Gravin Gromsnuit komen meteen tevoorschijn. “Zeepjes? Wij willen ook zeepjes maken!” “Ja,” knikt de Gravin, “het is niet eerlijk dat jij elke dag leuke dingen mag doen op school, Flo. Wij zitten hier maar!” “Kunnen jullie niet naar de poezenschool?” Flo krabt in haar krullen. “De poezenschool! Dat kunnen wij allemaal al.” Prinses Poezenpoot likt verveeld aan haar pootje. “Maar zeepjes maken, dàt kunnen we niet. Dat willen we leren!” De volgende dag wipt Flo ongeduldig heen en weer aan haar schoolbank. Sommen maken, letters schrijven… Niks aan! “Wanneer is het zeepjestijd?” flapt ze eruit. De juf lacht. “Goed, Flo, je hebt gelijk. We beginnen eraan!” Al snel is de hele klas in rep en roer. Drieëntwintig kinderen die zeepjes maken, dat brengt wat chaos met zich mee. Al snel zijn alle tafels bedekt met roze, groene en gele spatten zeepsop. “Doe wel een beetje rustig,” waarschuwt de juf, “ik kan jullie vast horen tot aan de andere kant van de school!” “Ach juf,” zegt Emin, een kleine jongen met grote bruine ogen, “dat geeft toch niet! Dan weet de hele school hoe leuk het hier is!” Flo grijnst. Maar dan ziet ze iets aan het raam. Wat is dat? Het lijkt wel… een poezenpoot! Snel wrikt ze het raam open. Ja hoor: in de struiken voor de school zitten Prinses Poezenpoot en Gravin Gromsnuit. Ze zien er heel erg trots uit. “Wat doen jullie hier?” vraagt Flo geschrokken. “Dit is geen poezenschool!” “Wij zijn ook een beetje mensenkinderen,” de prinses stopt haar neus in de lucht, “en wij willen zeepjes leren maken!” Flo zucht. Ze kijkt naar de drukte in de klas. Zou het heel erg opvallen als ze de prinses en de gravin naar binnen smokkelt? Flo’s jas ligt onder haar tafeltje. Er zit een grote bobbel onder. De bobbel giechelt en hobbelt zo hard als hij kan. Flo heeft al wel drie keer gevraagd om stil te zijn, maar het helpt niks. Dan ontsnapt er plots een zeepbel aan de bobbel. En nog één. En nog één! Al snel zweven er zoveel zeepbellen door de klas dat de kinderen elkaar niet meer kunnen zien. “Nu zijn we de schuimklas!” gilt Emin, “veel beter dan de eendjesklas!” “Rustig, rustig,” probeert de juf, maar iedereen gilt en spattert erop los. Flo duikt onder haar bank. “Wat doen jullie nu? Heel de klas hangt vol zeepsop!” Prinses Poezenpoot snuift. “Ik kan er toch ook niks aan doen. Er komt de hele tijd zeep op mijn pootje, en die moet ik eraf likken. Daar komen bellen van.” “Stop er maar snel mee,” zegt Flo, maar daar wil de prinses niks van weten. “Poezen hebben geen zeep aan hun pootjes! Weet je wel hoe vies dat smaakt? Ik doe het niet voor mijn plezier, hoor!” De zeepbellen komen nu al bijna tot het plafond. Straks stromen ze de klas uit, de hele school onder! Zelfs juf kijkt nu ongerust in het rond. Zo meteen ontdekt ze de poezen, en dan zit Flo in de problemen! Ze denkt hard na. “Sorry poezen,” zegt ze dan, “dit is geen poezenschool. Kom maar eens terug als we gaan rekenen over visvijvers of blikjes kattenvoer!” Zonder op antwoord te wachten, grabbelt ze haar jas en loopt ermee naar het raam. De poezen zeuren de hele weg, maar Flo kiepert hen zò naar buiten. Al snel lossen de zeepbellen op, en wordt het weer rustig in de klas. “Zo,” juf haalt opgelucht adem, “dan is het nu tijd voor koek en fruit.” “Juf, kijk!” Kleine Emin wijst naar het raam. “Een bellenspoor!” Even later staan drieëntwintig kinderen met hun neus aan het raam geplakt. Allemaal kijken ze verwonderd naar het zeepbellenspoor, dat slingerend wegloopt van de school. Niemand weet hoe het komt, behalve Flo. Die giechelt zich een ongeluk!

Anke Vandoolaeghe
16 1

Prinses Poezenpoot I

Het is koud in Flo’s tuin. Heel koud. Bibberkoud! Zelfs met een muts en een sjaal rilt ze nog. Mama zei nog: je kan beter binnen blijven, Flo. Je vriest nog vast aan de grond. Flo hoopt maar dat het een grapje is. Ze heeft geen zin om vast te vriezen. Stel je voor! Dan moet ze in mama Stiens moestuin staan, en wachten tot die haar komt plukken in de lente. Nee hoor! Ze stapt zo snel ze kan naar de schuur. In de schuur is altijd avontuur. Daar wonen Flo’s beste vrienden! De poort kraakt en piept. Flo moet hard duwen, maar ze kan het wel. Eerst is er niet veel te zien. Het is donker en er ligt heel veel rommel. In de hoek staan twee ronde vuilnisbakken. “Ik ben het!” roept Flo. Klang kling kletter, het deksel van de eerste vuilnisbak klettert op de grond. “Ik heb eten mee!” Kling klang kletter, het deksel van de tweede vuilnisbak valt ook. Er komt een meisje uit de eerste vuilnisbak geklauterd. “Hehe,” zegt ze, “dat werd tijd. Ik dacht al dat je niet meer kwam!” “Niet zeuren hoor.” Flo zet een brooddoos op tafel. “Ik heb boterhammen met choco voor jullie!” “Boterhammen met choco?” Een tweede gezicht schiet omhoog uit de andere vuilnisbak. “Jammie, ik houd van boterhammen met choco!” Het meisje uit de tweede vuilnisbak ziet er een beetje gek uit. Ze heeft lang haar, donkere ogen en... een poezensnuit!  Flo schrikt er niet meer van. Ze kent Gravin Gromsnuit al lang. Het eerste meisje trekt een vies gezicht. “Bah, choco! Ik wil geen choco!” Lenig springt ze uit haar vuilnisbak. Je ziet niet meteen dat ze er anders uitziet: ze heeft een gewone snoet, twee benen, één arm... en één poezenpoot. Flo zucht. Prinses Poezenpoot heeft weer een van haar poezenbuien. Dan wil ze nooit eten wat Flo haar brengt. “Ik kan toch geen stukje vis voor jullie bakken. Dan weten de mama’s meteen dat jullie hier wonen. Dan gaan ze zeuren over kattenhaar op mijn trui, of poezenplas op mijn schoenen.” Gravin Gromsnuit trekt haar neus op. “Poezenplas op je schoenen! Niet van ons, hoor! Wij zijn nette poezen!” Flo smakt met haar lippen. “Oké, geen vis dan. Ik wil... een boterham met salami! Een lekker vleesje, jammie.” “Er is geen vlees in huis,” protesteert Flo, “enkel soms een stukje kip of vis. Zeker geen salami.” Prinses Poezenpoot haalt haar schouders op. Met haar poot tikt ze tegen de brooddoos. Die klettert op de grond. “Dan niet. Dan eten we maar niks.” “Tot we verhongeren,” jammert Gravin Gromsnuit, “heel zielig hier in de koude schuur...” Ze rilt, en er rolt een traan uit haar oog. Hij blijft hangen in haar snuit. Flo is een beetje boos. De koude schuur? Ze heeft speciaal de beste dekentjes uit de sofa gehaald voor haar vriendinnen! En gisteren heeft ze hen haar wanten nog gebracht. Toen mama Anke dat ontdekte, was er een heel gezeur. “Nu moeten we alwéér nieuwe wanten voor je kopen, Flo,” had ze gezegd, “dat is al je derde paar deze winter!” Alsof Flo er aan kan doen dat haar wanten steeds kwijt gaan. Ze vinden het vast gewoon niet leuk om een hele dag aan de kapstok te hangen op school. Flo zou ook op avontuur gaan als zìj dat moest doen. Prinses Poezenpoot geeft Gravin Gromsnuit een duw. “Je moet niet zo zielig doen. Flo vindt het helemaal niet erg dat wij hier verhongeren. Dat zie je toch zo?” “Oké, oké,” zegt Flo snel, “ik zal wel salami voor jullie halen.” “Joepie!” De poezen springen rondjes door de schuur. De prinses likt tevreden aan haar poezenpoot, en de gravin geeft Flo een kopje. “Ga nu maar meteen,” zegt ze, “dan kunnen we daarna een kamp bouwen in de tuin.”   “Ha, Flo,” zegt mama Stien als Flo uit de tuin komt, “voeten vegen hoor! Je laarsjes hangen vol modder.” Flo zegt niks. Ze hoort het maar half. Haar hoofd zit vol met het plannetje dat ze bedacht heeft: een boterhamplannetje voor de gravin en de prinses. Ze hoopt maar dat het haar lukt! “Heb je fijn gespeeld?” Mama Stien geeft Flo een aai over haar bol. “Weer een kamp gebouwd?” “Mag ik met Sem naar de winkel?” vraagt Flo. “Naar de winkel?” Mama Stien denkt er even over na. “Weet je de weg?” “Ja hoor! Aan de kerk naar links.” Flo hupst op en neer. Hopelijk mag het! “Goed dan.” Mama Stien neemt haar tas. “Hier heb je een beetje geld. Ga je broer maar halen.” “Joepie!” Flo huppelt de trap op. “Seeeeeem! We gaan naar de winkel!”

Anke Vandoolaeghe
11 1

Afscheid van de vlinder

Op een mooie lentemorgen in mei, zat de vlinder op de tak van de berkenboom. “Dag vlinder!”, zei de eekhoorn. “Wat ben jij er al vroeg, vandaag!” “Ja,”, zei de vlinder, “dat komt omdat ik wegga vandaag.” Met grote ogen keek de eekhoorn de vlinder aan. “Hoezo, weg?” De vlinder sprong wat dichterbij. “Ja, weg! Is dat zo vreemd misschien?” De eekhoorn dacht na, hij was nog nooit weg geweest. Misschien was het inderdaad niet zo vreemd. “Maar, waar is weg dan?”, vroeg hij. De vlinder dacht even na. “Weg, dat is voor iedereen op een andere plek. Voor een ooievaar is weg veel verder dan voor een kleine mus. Maar weg is altijd verder dan thuis.” De eekhoorn keek de vlinder aan en dacht na. Waar zou weg voor hem zijn? Misschien aan de andere kant van het grote berkenbos? Of nog veel verder, over de heuvel, achter de horizon of daar waar de zon ondergaat? De eekhoorn begreep wel dat hij de vlinder dan niet meer zo vaak zou zien! “En waarom ga je dan weg?”, vroeg hij. “Enkele dagen geleden, was ik nog een rups,”, zei de vlinder. “Toen ik nog een rups was, kon ik enkel kruipen zo ver ik kon. Nu heb ik vleugels en kan ik vliegen zover als ik wil! Niets houdt me nog tegen om mijn vleugels uit te spreiden en weg te vliegen. Het is tijd voor mij om een andere richting uit te vliegen!” “Maar ga ik je dan nog eens zien?”, vroeg de eekhoorn en hij keek de vlinder met grote ogen aan. Hij dacht aan al die keren dat ze samen waren. De eekhoorn en de vlinder konden uren samen doorbrengen, zonder zich te vervelen of ruzie te maken. De ene dag keken ze samen naar de zonsondergang of aten ze samen nootjes en blaadjes. “Weggaan is niet voor altijd,”, zei de vlinder.  “Want weggaan is geen afscheid. Als je weggaat, kan je altijd nog eens terugkomen. Als je weggaat, zal je altijd ergens vertrekken. Maar waar ik vertrek, bij jou, weet ik, dat ik altijd welkom zal zijn.” En zo zaten ze samen, in stilte, en keken naar de zon die boven de toppen van de berkenbomen uitkwam en het hele bos vulde met een schitterend wit licht.

IngridB
89 1

De vallei van de mist. Een hedendaags Japans sprookje

Hoofdstuk 1 Sunday, Monday , Tuesday, Wednesday , Thursday , Friday , Saturday. These are the days of the week, zing ik. Het is een Engels liedje dat ik in de kindergarten heb geleerd. Ik zing het altijd voor ik opsta. Ik ga later over de wereld reizen. Dan kan ik maar beter zo vroeg mogelijk beginnen met Engelse woordjes oefenen. Zondag, maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, za-ter-dag. Dat zijn de dagen van de week. Ik ga verre landen bezoeken, interessante mensen ontmoeten. Daarvoor heb ik Engels nodig en geld. Ik heb een spaarvarken waar ik de muntjes indoe die ik van mama en papa krijg als ik goede cijfers haal. Mijn eerste varken is bijna vol. Ik moet niet vergeten voor mijn verjaardag een nieuw spaarvarken te vragen. En geld! Als ik klaar ben met school heb ik hopelijk genoeg varkens bij elkaar gespaard voor mijn reis. Ik kijk op mijn mobiel. Het is nog vroeg. Ik kan nog even blijven liggen. Ik heb mijn rugzak gisteravond al ingepakt. Hij puilt uit als de buik van een hond die elk moment kan bevallen. Alle meisjes op school hebben een rode rugzak. De jongens een zwarte. We hebben de rugzak in bruikleen. Dus ik zorg goed voor hem. Eigenlijk had ik liever een zwarte gehad. Ik hou meer van zwart dan van rood. Op de eerste schooldag zei de meester dat ik best een zwarte rugzak mocht kiezen. Maar ik ben een meisje. Ik wil niet uit de toon vallen. Dus ik nam de rode. Ik win altijd met handje drukken van de jongens in de klas. Dan maakt het niet uit welke kleur je rugzak is. Ik ben een stoer meisje dat van zwart houdt, met een rode rugzak. Door de kier van het gordijn gluurt de zon naar binnen. Hij is altijd als tweede wakker. Eerst wordt oma wakker. Dan de zon. Dan mijn ouders. Ik sta als laatste op. Als ik voor de derde keer de dagen van de week wil neuriën gaat de wekker van mijn mobiel af. Als een soldaat die zijn uniform wil aantrekken, schiet ik uit bed. Maar tot mijn verbijstering zie ik dat mijn stoel leeg is. Mama legt elke avond mijn uniform klaar. Als ik opsta, kan ik hem dan gelijk aan. Mijn uniform is netjes gestreken en ruikt naar een wei vol viooltjes. Maar nu ligt hij er niet. Ik kijk naar de lege stoel alsof mijn uniform is ontsnapt. In paniek loop ik naar de slaapkamer van mijn ouders. Ze slapen. Nu raak ik nog meer in paniek. Wat is er aan de hand? Ik durf ze niet wakker te maken. Mama heeft een lach op haar gezicht. Papa snurkt als een stoomtrein. Snel ren ik naar beneden. De keuken in. Daar is oma bezig met aardappelen schillen. ‘Oma redt me!’ Oma kijkt me verbaasd aan.  ‘Heb je een geest gezien?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Waarom slapen papa en mama nog?’ Ze kijkt naar de grote klok die als een boos oog boven de ijskast hangt. ‘Goh, is het al zo laat!’ Ik kijk op de kalender naast de ijskast. Maandag 23 november staat rood aangegeven. Normaal hou ik meer van zwart, maar niet voor de dagen van de week. Een rode dag betekent namelijk dat we vrij zijn. Nu snap ik waarom papa en mama nog slapen. ‘Vandaag is door de kalender uitgeroepen tot Dag van de arbeid,’ lees ik hardop. ‘Goh!’ zegt oma. Ze kijkt nooit naar de kalender. In haar leven zijn alle dagen eender.  ‘We zijn vrij. Geweldig toch, oma?’ Oma stopt ineens met schillen. ‘Welke dag is het vandaag, zei je?’ ‘23 november.’ Haar ogen lichten op. ‘Vandaag is mijn broer jarig!’   Hoofdstuk 2 Ik wist niet dat oma een broer had. Ze kijkt geschrokken. Alsof ze iets is vergeten. Zoals het gas uitzetten. De laatste tijd vergeet oma wel vaker dingen. Maar niet dat haar broer jarig is. Dat wist ik zelfs niet. ‘Waar woont je broer?’ ‘In de vallei van de mist.’ Dat klinkt heel ver en mysterieus. Geen wonder dat ik haar broer nog nooit gezien heb. ‘Je moet hem deze enveloppe brengen.’ Ze vist een enveloppe uit haar schortzak. ‘Die ben ik vergeten te posten.’ ‘Een verjaardagsbrief?’ Ze knikt. Ik ben vrij, dus ik kan die enveloppe wel even brengen. Ik ben reuze benieuwd naar die broer van haar. ‘Hoe kom ik in de vallei van de mist?’ ‘Er gaat een trein naar de vallei. Ik breng je naar het station.’ Ze kijkt naar de klok. ‘We moeten nu gaan.’ ‘Nu! Maar ik heb nog niet ontbeten.’ Mijn maag knort. Hij heeft nog geen zin om te vertrekken. Oma schudt haar hoofd. 'Daar is geen tijd voor!' Ze wijst dat ik naar mijn kamer moet om me om te kleden. 'Anders ben je te laat,' Er gaat maar een trein naar de vallei van de mist. Hij vertrekt over een half uur.’ Dat klinkt reuze spannend. Ik ren snel naar boven om me aan te kleden. Ik trek mijn lievelingsjeans aan en mijn lieveling t-shirt. Op het shirt staat een doodskop. Een doodskop die lacht.  Hoofdstuk 3  Bij het station koopt oma een kaartje. ‘De vallei van de mist is de laatste halte. Als je aankomt, vraag je bij de man van het station naar mijn broer. Hij zal je de weg welwijzen.’ Ik wil oma nog zoveel dingen vragen. Hoe laat gaat de trein terug? Hoe heet haar broer? Hoe oud is haar broer? Woont hij alleen. Is hij aardig? Maar de conducteur blaast op zijn fluitje. Oma duwt me de trein in en stopt me snel wat eten toe. Ik kan oma nog net op tijd een kus geven op haar wang. Zoals papa zijn hanko in het rode kussentje drukt voordat hij mijn rapport afstempelt. ‘Snel, je moet gaan!’ ‘De trein gaat vertrekken! Alle reizigers instappen.’ Ik kijk links en rechts op het perron. Ik ben de enige reiziger. Het is de dag van de Arbeid. Mensen liggen nog te slapen.  Als ik zit, klappen de deuren dicht. De trein zet zich in beweging. Ik wuif naar oma. Als ze niet meer is dan een klein stipje is, stop ik met zwaaien. De trein rijdt langs groentevelden. Ik zie blauwe handschoenen op stokken die de vogels moeten weghouden van de groenten. Het lijkt wel alsof de handschoenen naar me zwaaien. Ik zwaai terug.  De trein rijdt langs rijstvelden. De planten zijn onder water. De velden lijken op zwembaden. Ik wuif naar de velden. We rijden door donkere, kronkelende tunnels die als aders door de bergen lopen. Als we de berg uitbreiden toetert de conducteur. De landschappen wisselen elkaar af. Ik dompel in. Als ik wakker word, zie ik dat de trein stilstaat. ‘De vallei van de mist!’ roept de conducteur af. ‘Dit is het eindstation.’ We zijn er! Ik stap uit. Tot mijn verbazing zie ik dat hierna geen spoor meer is. Alsof een kind een treinbaan aan het bouwen was, maar er ineens achterkwam dat hij niet voldoende stukken had om verder te bouwen. De trein kan niet verder.  Hij zal straks dezelfde weg terugrijden. Ik stap uit.  Ik voel in mijn jaszak naar mijn kaartje. Niemand is mijn kaartje komen knippen, realiseer ik.  Het perron is helemaal verlaten. Een eekhoorn springt voor mijn voeten het perron over. Plots houdt hij halte. Hij draait zijn kopje en staart me met glazige ogen aan alsof hij denkt:  ‘He, een mens? Wat doet die hier? Terwijl het  Van op veilige afstand wacht hij af wat ik ga doen. Ik buk en voel in mijn jaszak. Daar zitten de koekjes die oma me heeft toegestopt. Ik doe mijn handpalm open. De eekhoorn hopt naar me toe. Hij snuffelt aan mijn vingers. Dan pakt  hij een amandel in zijn handjes en knabbelt er aan. ‘Een tamme eekhoorn!’ denk ik verbaasd. Ik hem nog nooit een tamme eekhoorn gezien. Ik heb nog nooit een beest met zijn handen zien eten. Net als een mens! Als de eekhoorn klaar is met eten, hopt hij vrolijk verder. Ik loop door naar de gate. Er is maar een gate. Op een druk station zou dat een vreselijke opstopping veroorzaken. Maar hier  niet. De trein die aankomt is dezelfde trein die later vertrekt. Mensen komen en vertrekken nooit tegelijk. Ik gooi mijn kaartje in de gleuf. De gleuf slikt mijn kaartje in. Dat is schrikken. Oma heeft een enkeltje gekocht. Tot mijn schrik besef ik ineens dat ik geen geld heb meegenomen. Hoe koop ik nu een retourtje? Hoe kom ik ooit weer thuis? Ik voel in mijn jaszak. Daar ligt de enveloppe voor oma’s broer. Die helpt me vast. Ik voel in mijn jaszak waar mijn mobiel altijd zit. Daar voel ik alleen de brief. Ook dat nog! Ik heb mijn mobiel thuis laten liggen. (wordt vervolgd)

Margaretha Juta
16 0

Het meisje dat geluk wou vasthouden

Er was eens een meisje dat geluk wou vasthouden.   Ze vond vele sprankeltjes geluk. Sneeuw. Een regenboog in de zee. Knisperend haardvuur. Stokrozen. Veel likes op facebook. De smaak van foelie in peperkoek. Ze wist dat van haar oma, zij was ook een sprankel.   Ze had al eens geprobeerd om die sprankeltjes te bewaren, in een potje. Maar dat lukte niet goed. Wanneer ze diep viel, vulde haar hart zich met leegte. De sprankeltjes verdwenen. Vooral op ijzig koude decemberdagen, zonder sneeuw. Als ze naar het nieuws keek. Wanneer haar vriendin meer volgers had. Als ze bleef scrollen op haar smartphone. Wanneer ze zich slecht voelde, en ze zag hoe gelukkig anderen waren, was dat niet zo smart van haar. Ze vroeg zich af hoe ze geluk kon vasthouden. Op een nacht droomde ze dat ze een prinses was, die maar niet wilde wakker worden. Tot er plots een kikker haar wakker kuste. Die kikker kwaakte nog net voor haar ontwaken: “Ga bij de ochtendstond naar het bos, daar zal je antwoorden vinden op jouw vraag, kwaak.” Ze ging die morgen, voor dag en dauw, naar het bos. De zon kwam op, de maan wou nog niet gaan. Ze kwam een wezeltje tegen. Die vroeg haar: “Waar ga je naartoe, zo alleen?” “Ik ben op zoek hoe ik geluk kan vasthouden”, antwoordde ze. Het wezeltje keek haar een beetje verdwaasd aan. “Als jij dat weet, mag je het mij komen vertellen.” Dat stelde het meisje eigenlijk wel gerust, dat er nog een wezentje was dat het niet wist. Het pad kronkelde verder. Er kwam naast haar een lief heksje, met een rood kapje, vliegen. Ze leek wel te klein voor die grote bezemsteel. “Waar ga je naartoe?” vroeg het heksje. “Ik ben op zoek hoe ik geluk kan vasthouden.” “Ik kan je helpen,” zei het heksje. “Als je hoofd aan het dwalen is, zing dan dit versje. Het tovert jouw zorgen weg: Iene miene kou, ik hou van jou Ieze wieze wij, het spijt mij Iene miene kief, vergeef me alsjeblief Ieze wieze wel, dank je wel” En poef! Het heksje vloog bliksemsnel weer weg. “Dat moet ik onthouden!” zei ze tegen zichzelf.   Ineens kwam er pimpelmeesje op haar schouder zitten. Het had onderweg haar vraag gehoord, en zei: “In je hart liggen antwoorden, niet in je hoofd.” Het meisje wou een selfie nemen, wie zou anders geloven dat er een pimpelmeesje op haar schouder kwam zitten? “Maak maar een foto met je hoofd. En volg je hart!”, tweette het pimpelmeesje nog. Wat was die lief.   Op de kruising van twee weggetjes stond ze stil. Plots bengelde er een kruisspin boven haar hoofd, die zei: “Doe toch niet zo onnozel! Meisjes zoals jij, die moeten ze een veeg uit de pan geven.” “En waarom dan wel?!” Ze was altijd bang geweest van spinnen, maar deze maakte haar gewoon boos. “Omdat meisjes zoals jij nooit content zijn. Dan hebben ze alles, moeten ze nog klagen.”   Ze maakte dat ze zo snel ze kon wegkwam, weg van de stomme spin. Ze was in de war, struikelde over een steen en bleef even op de grond liggen. Toen kwam er vanachter een paddenstoel, een kikkertje tevoorschijn. Net het kikkertje uit mijn droom, dacht ze. “Wat zie jij er bezorgd uit. Kom, geef mij een kus, dan geef ik het antwoord op jouw vraag!” Ze vond het wel grappig, maar geloofde het niet. “Nee, ik geloof niet in sprookjes,” zei ze al lachend. “Kwaak”, zei het kikkertje, “ik heb toch maar lekker een lach om je mond getoverd.”   Toen zag ze een uil op een tak zitten, die zei:  “We denken over geluk als over een schat vol goud. Dat we pas gelukkig zullen zijn, als we die hebben gevonden. Maar weet je eigenlijk dat je elke dag al goud vasthoudt?” “Maar waarom weet ik dat niet?”, zei ze vol ongeloof. “Omdat je er niet altijd aan denkt. En soms moet je geluk kunnen laten vliegen. Als een ballon. Het maakt dan heus wel iemand anders gelukkig.” “Maar ik weet niet of het nog zal terugkomen. Dan moet ik huilen.” “Je mag ook verdriet hebben, meisje, om wat niet meer is. Dat hoort erbij. En weet dan dat er altijd hoop is.” “Hoop?” “Ja, erin vertrouwen dat het leven nog altijd iets in petto heeft. De sneeuw, die smelt. De bloem, verwelkt. Niets is voor altijd. Toch komt alles altijd terug. Weet je, boven de wolken schijnt toch ook nog de zon?” Wat een wijze uil, mijmerde ze.   Ze stond recht en ging verder. Om de hoek zag ze uit het niets een peperkoeken huisje verschijnen. Het was net groot genoeg voor haar om erin te passen. Er lag papier op tafel, en een pen. In een kooi zat een gele kanarie. Het haardvuur knisperde. Dit moet magie zijn, dacht ze.   Ze zette zich aan het tafeltje en begon te schrijven. Ze schreef de woorden neer, nog voor ze ze bedacht. “Liefste diertjes en heksje, jullie waren mijn sprankeltjes goud vandaag. Ik heb gelachen. En lachen is goud waard. Ik heb me goed gevoeld door pure eerlijkheid. Ik ontdekte dat verdriet en geluk er altijd zullen zijn. En hoop, als je erop vertrouwt. Jij was niet leuk, spin. Maar door jou besef ik nog meer welke leuke wezentjes ik vandaag ontmoette. Ik vergeef je, zoals het lief heksje me leerde.   En kikker, het spijt me dat ik jou niet geloofde. Heel misschien, bestaan sprookjes wel, en ben jij wel mijn prins.”   Dan zette ze het kooitje open. De kanarie vloog weg. Ze liet het deurtje openstaan. Dit ga ik aan wezeltje vertellen. Want zo alleen met dit mooie verhaal, is ook maar alleen, dacht ze.   Ze ging naar wezeltje, en kuste onderweg naar huis, het kikkertje. En ze leefden nog lang, en af en toe, gelukkig.      

CasaSara
59 1